sentence1
stringlengths
6
976
sentence2
stringlengths
6
1.01k
score
float32
0
5
Een rij scooters parkeren in het midden van een straat.
A line of motor bikes are parked in the middle of a street.
4.4
Een man die een kat vasthoudt.
A man holding a dog.
3
Een man doet een springende fietstruc omringd door bomen.
A boy riding a green trick bike over some steps outdoors.
3
Drie jongens in speedo's hebben hun voeten omhoog op de reling van een boot die bruin wordt.
A few men on the deck are dropping another man into the water
1.6
Een groep die over een heks waadt
A group wading across a ditch
2.8
Een vrouw springt en poseert voor de camera.
A woman poses for the camera.
4
Een man staat op een dak
A man is holding a microphone in a room.
0.8
Er zijn twee mannen bij een muur.
Three women are sitting near a wall.
2
De katten rennen door het gras.
Some dogs running through the park.
2
De twee jongens spelen kickbal heen en weer naar elkaar.
The players are kicking each other while attempting to kick the ball.
3
Twee meisjes rennen.
Three boys are running.
2.2
De twee mannen dragen een spijkerbroek.
The two men are wearing pants.
4.4
Een klein meisje in een witte blouse en een blauwe broek dartelt op het gras.
A woman in a green shirt and white pants golfs on the green.
1.8
De man zonder shirt springt.
The man jumping is not wearing a shirt.
4.6
De vrouw houdt de handen van de man vast.
The woman is checking the eyes of the man.
2.4
Een man laat zijn hond op het strand wandelen.
A man with his dog on the beach.
4.4
Het kind is het kind van de vrouw.
There is a boy and a girl.
0.8
Een voetballer schopt de bal.
The soccer player gave the ball a high kick.
3.8
Twee jongens in zwarte zwembroek houden een andere jongen bij zijn armen en benen op een strand.
Man in white shirt flipping young boy in the water with four other boys surrounding them.
1.4
De speler schiet de winnende punten.
The basketball player is about to score points for his team.
2.8
Een man in een wit shirt en hoed die een gitaar speelt.
A man in a green shirt and black hat playing a guitar on stage.
2.8
Een man met een zwarte kap gebruikt een groot vergrootglas om een ​​boekje te bekijken.
A white hooded woman is using a magnifying glass to look at a booklet.
2.8
de mensen lopen een marathon
People are running a marathon
5
Een motorcrosschauffeur die voorbijgaat tijdens een race
A race car driver performs in the race of his life.
3
Een groep mensen is nerveus over het oversteken van het water.
A group of people are on the water.
2.2
Een groep kinderen heeft een springwedstrijd.
A group of kids are having a sleepover.
1.2
De poort is blauw.
The gate is yellow.
1.6
De persoon draagt ​​een fedora.
A man is wearing a uniform.
1.6
Een vrouw en een man omhelzen tijdens het kijken naar een horrorfilm.
A man and a woman watch a movie together.
2.8
Een man in een blauw overhemd.
A man in a white shirt and blue pants is talking with a woman in a pink shirt.
1.8
Een echtpaar speelt de game Life.
The family is playing a game together.
2.6
Het hoofd van een kind met een donkere bril staat scherp.
There is a woman with a full head of hair.
0.2
Een hond loopt langs een strand met brekende golven.
A boy with an oar walks out of the surf and onto a beach.
1
Een paar mannen lopen langs het strand.
Two men standing in the surf on a beach.
2.6
Blonde vrouw in een tunnel.
The couple kissing is near a blond woman.
1.6
Een onderhoudsmens repareert een net op een tennisbaan.
A man removing a tennis net.
2.4
Een kind zit buiten op een voetbal.
A kid sitting on a soccer ball at the park.
4.2
De raaf dronk zoals door het gras wordt gehuppeld.
The skinny dog with the long tail is traveling through the field.
0.2
Een man in een bruine jas wrijft over zijn neus.
A bald man with a red beard holds his hand near his mouth.
2.2
De hond achtervolgt de ganzen.
One dog is chasing the other.
1.6
Klein kind speelt met de letter P
2 young girls are sitting in front of a bookcase and 1 is reading a book.
0.8
Een bruine hond springt.
A brown dog is jumping
5
de man vangt een bal
A man is kicking a ball.
3
Twee mannen zitten in de kamer.
Two men are standing in a room.
3
Een groep tieners in rode shirts glimlacht.
A group of people are wearing orange shirts.
1.2
De vrouw wacht op haar date.
The woman is on her way to a date.
3.2